Een mens heeft naast het fysieke lichaam een energielichaam, een ziel en een geest. Het energielichaam wordt ook levenslichaam genoemd. Het levenslichaam is dat planten groeien en stenen niet. Bij een mens merk je het levenslichaam als je enthousiast bent en het aangenaam warm hebt, of juist niet als je lusteloos bent en het koud hebt.

Het fysieke lichaam erf je van je ouders. Bij de geboorte is het (behoorlijk) zelfstandig van de ouders. Het energielichaam erf je ook van je ouders, maar is nog een tijd verbonden met de energielichamen van de ouders. Net als een baby voor de geboorte in het lichaam van de moeder is, omhuld door het moederlichaam, zo is een kind tot 7 jaar omhuld door de energielichamen van de ouders.

Rond het 7e jaar wordt het levenslichaam geboren. Het komt vrijer van de ouders en het kind kan daardoor nieuwe dingen doen, zoals leren. Tegelijkertijd is het pas geboren levenslichaam nog sterk afhankelijk van de energie van de ouders, net als een baby. Als ouder ben je energetisch aanwezig bij je kind, waar het ook gaat.

Als leraar op een basisschool heb je dus niet alleen te maken met het kind zelf, maar de ouders zijn als het ware ook aanwezig. Bij de kleuter is dit helemaal zo, maar ook bij het basisschool kind kan je zeggen; achter het kind staat als het ware de ouders: de ouders zijn in energievorm aanwezig in de klas.

Twee toekomstige teksten:
Een vak waar dit sterk naar voren komt, is euritmie.
Als ouder energetisch aanwezig in de klas…