Incarnatie in stappen
Een mens leert diens lichaam beetje bij beetje kennen; in 21 jaar ‘zakt’ de mens langzaam het lichaam in.
0-3 jaar: kruin en voorhoofd; de hersenen. Het gebied van het denken in het hoofd.
3-7 jaar: oren, ogen, neus en mond. Het gebied van het voelen in het hoofd. Voelen zoals tasten, zintuiglijk voelen. Het moment waarop de mens bij de mond komt, begint de tandenwisseling:
7-9 jaar: de kin. Het gebied van de wilskracht in het hoofd. Het kind begint te leren en met wilskracht de wereld in te gaan.
9-10 jaar: de hals. Net zoals de fysieke hals dunner is dan het hoofd; eng in de zin van nauw, zo gaat het incarnatieproces door een spannend, intens en nauw en eventueel eng in beide zinnen van het woord. Antroposofisch heet dit ‘De Rubicon oversteken.’
10-12 jaar: schouders en borstkas; longen en hart. Na de spannende ontwikkeling bij de hals kan het kind vrij ademen en bewegen. Proportioneel is de mens in de beste verhouding (gulden snede) en heeft het kind alle ruimte en mogelijkheid de wereld in te gaan.
12 jaar: middenrif. Wederom een spannende overgang, namelijk van het rustige, ritmische ademhaling en hartslag, naar de chaotische maag, darmen en dergelijke. Waar je in de borstkas als het ware kunt zweven, wordt de buik worstelen en zakken, zonder te weten waar de bodem is. De middenrif is dus even spannend.
12-16 jaar: buik, bekken, geslachtsorganen. Weinig houvast (botten) tot je bij het bekken komt (+/- 15) en dan kom je ook nog de geslachtsorganen tegen, wat alles ingewikkeld kan maken. Het is in elk geval nieuw en het schept verplichtingen.
16-21 jaar: benen en voeten: deze periode is een soort van op je eigen benen leren staan. Hier zijn met name de knieën die een hindernis kunnen geven: ben je enerzijds bewegelijk en anderzijds sterk genoeg.
Veel verstoringen in het leven hebben hun oorsprong in het niet goed kunnen verkennen van een bepaald gedeelte in het lichaam, met diens bijbehorende thema’s en energieën.
Ontwikkeling in perioden van 7 jaar.
Incarnatieproces; in de buik afdalen